Saveljevs kerstikoon

Saveljevs kerstikoon

Inge Wierda

In de vroegchristelijke tijd had het kerstfeest nog geen feestdag. Pas sinds 378 na Chr. werd in navolging van Rome het geboortefeest gevierd in de Byzantijnse kerken te Cappadocië, Antiochië en Constantinopel en later ook elders.

Rome had niet voor niets 25 december als feestdag voor de menswording Gods gekozen. Ze introduceerde Christus’ geboortefeest als de geboorte van het Licht en verving daarmee twee heidense lichtfeesten, die destijds in het Romeinse rijk op deze dag gevierd werden. Dit betrof het Germaanse zonnewendefeest en de geboortedag van de van oorsprong oosterse zonnegod Mithras.

Geburt Christi10Op kerstikonen die kort na de invoering van de feestdag geschilderd werden, wordt de verschijning van de incarnatie Gods als Licht in de duisternis eveneens benadrukt, alsook de geboorte van de zoon van Maria in een grot. Op Saveljevs ikoon wordt de pasgeborene warm en nieuwsgierig begroet door twee dierenkoppen, namelijk die van een os en van een ezel, net als op de meeste kerstikonen. Opvallend in zijn kerstikoon is echter dat de gebruikelijke figuranten als Jozef, de drie wijzen uit het Oosten en de herders ten ene male ontbreken. Het is alsof Aleksej Aleksandrovitsj Saveljev (Kiev, 1918-1996 Zell), die alle eenvoud en soberheid in eigen leven betrachtte, in deze ikoon alleen de kern en het wonder van het kerstfeest wenste weer te geven door zich tot Christus en de Moeder Gods te beperken.

Maria is van hoofd tot voeten gehuld in haar purperen maforion en richt zich enigszins op van haar kraambed, dat hier door een oranje doek met blauwe uiteinden wordt voorgesteld. Dit doek roept de associatie op van een mandorla, alsof Saveljev de genade die Maria als Theotokos ten deel was gevallen, extra wilde belichten. Zij volgt het baden van haar pasgeboren kind door de vroedvrouw en kijkt traditiegetrouw níet naar het in doeken gewikkelde kind in de ‘kribbe’.

Er prijkt ook geen ster aan de hemel. Wel zien we een hemelsegment dat uit drie concentrische cirkels bestaat en waaruit drie stralen schijnen op de geboortescène. Bovendien zijn er twee engelen te zien, die met omhulde handen eer brengen aan het pasgeboren kind.

Het omringende rotslandschap is licht gehouden en contrasteert sterk met de duistere wereld waarin Jezus geboren werd. Significant detail in Saveljevs ikoon is tenslotte het tweetal gestileerde boompjes dat hij linksboven en rechtsonder in beeld brengt, het een donker en het ander licht van kleur. We kunnen slechts gissen naar de reden hiervan. Je kunt denken aan de twee bomen in het paradijs, de boom der kennis en de boom des levens. We houden het maar bij het feit dat Saveljev als professioneel geschoold theaterkunstenaar en iconograaf gevoelig was voor een herhaling van beeldelementen: twee maal is het kind afgebeeld, twee vrouwen ontfermen zich over de baby en twee dieren en twee engelen brengen hulde aan het kind. Het hemelsegment correspondeert met het badwater in vorm en kleur. Hier is in elk geval een meester-ikonenschilder bezig geweest, die als een oprecht dienstknecht des Heren wilde leven, zoals op zijn grafsteen ook vermeld wordt.

Zo heeft Saveljev rechtsboven de geboortescène de ganse schepping uitgebeeld (engelen en dieren), die eer brengt aan de Heer en linksonder een aards-realistisch menselijke scène, waarin moeder en vroedvrouw zorgen voor de pasgeborene. Saveljev heeft met deze unieke compositie het mysterie van de Menswording Gods op aarde raak getroffen: de geboorte van Christus als Zoon van God in een menselijk lichaam. Hij benadrukt de twee naturen van Christus: de goddelijke en menselijke, alsook die van zijn moeder, de gezegende onder de vrouwen. Het is niet ondenkbaar dat Saveljev bij het vervaardigen van zijn ikoon het loflied indachtig was, dat tijdens de kerstviering in de Byzantijnse liturgie gezongen wordt:

‘Prijs, o mijn ziel, de Moeder van God, eerbiedwaardiger en glorierijker dan de machten des hemels, een wonderbaar geheim dat alle begrip overstijgt: een grot wordt hemel, en de Maagd wordt de troon van de cherubim. In een voederbak wordt hij gelegd, die het heelal niet bevatten kan: Christus onze God. Wij bezingen Hem en verheerlijken Hem!’

208