Anastasis-ikoon

Anastasis-ikoon

Cees Bartels

Het woord ανάστασις komt van het Griekse άν-ίσταμαι: doen opstaan in Nieuw Testamentische taal: oprijzen; OPSTANDINGS-ikoon van Christus en van mensen in zijn voetspoor, NEDERDALINGS-ikoon in het doodsgebied door Christus na zijn opstanding, om mensen te doen opstaan tot nieuw leven!

Opstanding van Christus en, in Hem, van alle mensen van de Weg.

Wanneer we de evangelieverhalen lezen, lijken ze te strijden om wie het allemaal zo precies mogelijk kan zeggen, je kunt het bijna meevoelen wat er toen gebeurde en hoe: op de derde dag, vroeg in de morgen enz. Het wordt allemaal bijna tot in de details gezegd. Je voelt je als het ware toeschouwer en je ziet het gebeuren en toch…. Die leerlingen die achtergebleven waren en in ontreddering verkeerden en het eigenlijk misschien wel voor gezien wilden houden, want…. ze hadden zo gehoopt en nu al de derde dag.. en niets..
Ze wilden waarschijnlijk gewoon weer hun oude werk oppakken, of misschien spraken ze wel dingen met elkaar af… Maar neen, ze geloofden er niet meer zo in, hun waren de ogen blijkbaar tijdens Jezus’ leven niet of nauwelijks open gegaan, en hun oren hadden niet echt opengestaan, waardoor de woorden van Jezus toch niet echt ‘binnengekomen’ waren. Geen ogen en oren van de ziel, van geloof, van zien, doorzien, inzien, van ‘daar word ik stil van’, ‘dit doet iets met me’, ‘dit komt bij me binnen’, ‘het pakt me’, ‘ik weet niet wat ik hoor’, of zoals de Spaanse mysticus Jan van het Kruis zegt: ‘het is een ik-weet-niet-wat dat ik stamel’, ‘ik heb er geen woorden voor’, maar er is iets in mij dat muziek maakt, dat me stil maakt, dat me doet stamelen en stotteren, en dat allemaal naar aanleiding van wat die engelachtige jongeman(nen) in het stralend wit, zoals het evangelieverhaal vertelt, vertelden aan de vrouwen, de leerlingen, want ze meenden gehoord te hebben in hun schrikreactie, tot hun ontsteltenis, met hun kletspraat (werd door de mannen over de vrouwen gezegd!).
anastasis pverlindeDie jongemannen zeiden: wat doen jullie hier? Hem? Nee, Hij is hier niet (meer)! Hij is weg-gegaan, weg-gehaald. Zij dachten aan ontvoering. Voor het joodse Paasfeest moest het allemaal tot rust gekomen zijn, hij moest weg zijn, uit beeld? Het was een enorm nieuws onder het volk en velen waren er kapot van, die man van God, die bevrijder, die man die zoveel nieuwe levensmoed gaf, die is uit de weg geruimd? Het was enerverend, er was sprake van grote opwinding, mensen voelden zich verweesd, de mensen was iemand ontnomen, iemand die van hen was, van wie ze hielden, die ze vertrouwen gaven, die een pracht van een boodschap had, zijn woorden werden bewaarheid in hun oren ‘in die dagen’, ze hadden er oren naar en de ogen van hun ziel zagen, doorzagen, zagen in dat ‘blinden zagen, doven hoorden, gevangenen losgemaakt werden, bevrijd worden’, een nieuwe samenleving, een nieuwe wereld zou er komen, Hij liet zien dat Hij mensen uit het rijk van de dood naar boven optrok, deed opstaan tot nieuw leven. Geboeid hadden ze naar Hem geluisterd en in hun geboeidheid gingen ze Hem achterna.

Hij was er niet meer, opgestaan en nedergedaald, in het dodenrijk, dat zien we afgebeeld op de ikoon: daar pakt Hij de mens bij de pols, bij de levensader, de mens, man en vrouw, en in hen alle mannen en vrouwen van het ‘vandaag’ die verlangend naar Hem uitzien naar bevrijding van de boeien van het doodsgebied. Mensen van oude bindingen kijken, zien toe, mensen van allerlei slag. Ze zagen allemaal hoe en wat. Ze stonden daar van achter en over heuvels en bergen. In de man met slappe hand en de vrouw met biddende handen worden allen verlost, losgemaakt uit boeien, bevrijd tot nieuwe mogelijkheden door diezelfde man in stralend wit verschijnend, nieuw, opgestaan, een krachtige hand uitstrekkend naar de mens, de Adam en zoekend om de uitgestoken handen van de andere mens, Eva te pakken, terwijl Hij de poorten van het doodsgebied, daar waar de mens van leven beroofd is, waar mensen elkaar gevangen houden, te vermorzelen met zijn voeten, ze open te breken. Daar vindt opstanding plaats, Hij die is opgestaan, doet opstaan.

In het evangelie liep Hij er als een tuinman, Maria van Magdala herkende zijn stem, toen Hij haar riep bij haar naam. Ze geloofde, zij was bevrijd uit het doodsgebied van verlamming en verstarring; de leerling die het eerst binnenkeek in het graf, zag en geloofde, en na drie dagen zagen en geloofden de Emmaüsgangers in de persoon die met hen opliep en meeging om te eten en verdween. En enkele dagen later was het Thomas die zag en geloofde! Zien en dan… Hun ogen gingen open… hun oren stonden er naar; aan hen als getuigen van alles, gebeurde het: los van gevangen zitten, los de boeien van angst, werden ze opnieuw gegrepen en geboeid, weg uit de donkere krochten, dat helse oord van niets, niks. Nu naar iets heel anders, want ‘brandde ons hart niet in ons toen we Hem….’ weer hoorden praten, weer zagen. Dit was goddelijk en… God had Hem weer tot leven gebracht, doen opstaan, dat moest wel iets goddelijks zijn!

Ανάστασις: het doen opstaan uit neerliggen; Hij daalde af en greep de mens aan tot nieuw leven met nieuwe ogen en nieuwe oren, die écht zien en écht horen. Hij pakt! Een nieuw begin van leven doorheen doodservaring, dood, in zijn voetspoor, op zijn weg.

282