De oorsprong van de christelijke ikoon

De oorsprong van de christelijke ikoon

Over de interpretatie van het Christusportret.

Fons Litjens

In het afgelopen voorjaar maakte ik als pastoraal werker, werkzaam binnen de katholieke kerk, gebruik van de sabbat-regeling van het bisdom Haarlem. Gedurende drie meanden verdiepte ik mij in de kunsthistorische, theologische en godsdienstpsychologische achtergrond van de ikoon. Op aanraden van een oud-docent las ik met veel interesse van de Amerikaanse kunsthistoricus Thomas F. Mathews zijn boek uit 1993: ‘The clash of gods. A reinterpretation of early christian art’*. Deze auteur zet grote vraagtekens bij de wijze waarop sinds de dertiger jaren de oudchristelijke kunst gelezen, d.w.z. geïnterpreteerd wordt. Sinds Ernst Kantorowicz, Andreas Alföldi en vooral André Grabar, drie invloedrijke kunsthistorici van deze eeuw, wordt algemeen voorondersteld, dat het beeld van Christus in het vroege christendom gemodelleerd werd naar het beeld van de keizer. Mathews noemt deze benadering de ‘emperor mystique’. Kenmerkend voor deze kunsthistorici is dat zij met heimwee terugkijken op de verloren gegane glorie van het keizerlijke en koninklijke verleden. Door hun toedoen is de keizerlijke structuur van de christelijke beeldenteal tot dogma verheven. Volgens Mathews moet het geheel van de vroege christelijke kunst op een fundamentele wijze herzien worden. Voor zijn interpretatie gaat hij uit van een andere historische context, namelijk de strijd tussen de goden en hun beelden, die in de vierde eeuw woedde en gewonnen werd door de christelijke beelden, die krachtiger bleken te zijn dan de heidense.

In 1999 verscheen een herziene versie van het boek, uitgebreid met een hoofdstuk over ‘The intimate icon’. Mathews gaat op zoek naar de oorsprong van de christelijke ikoon. De oudste exemplaren, die bewaard gebleven zijn, stammen uit de zesde en zevende eeuw. Mathews’ stelling is dat deze vroegste christelijke ikonen ontstaan zijn uit een sterke traditie van heidense paneelschilderingen van de oude goden, waarvan tweeëntwintig exemplaren bewaard zijn gebleven. De kunsthistoricus stelde een uitgebreide beschrijving samen van deze heidense ikonen bij gelegenheid van een symposium over de oorsprong van de ikoon in 1998 op Kreta. De panelen dateren uit de tweede, derde en vierde eeuw en werden hoofdzakelijk in El Fayum gevonden. Hij kan het niet uitstaan, dat dit beeldmateriaal door de kunsthistorici genegeerd wordt.

Een recente theorie ziet een sterke samenhang tussen de ikoon en de mummieportretten, die ontdekt zijn in de Egyptische oase El Fayum; Mathews ziet echter meer verschillen dan overeenkomsten. De meerderheid van de kunsthistorici houdt vast aan de overeenkomst van de ikoon met het keizerlijke portret. De zwakte van deze theorie is dat tot nu toe geen enkel keizerportret bewaard is gebleven, hetgeen een vergelijking onmogelijk maakt.

serapisMathews echter ziet sterke overeenkomsten tussen de oude christelijke ikoon en de heidense ikoon. Op de eerste plaats zijn er overeenkomsten in constructie.

De heidense panelen zijn samengesteld uit een centimeter dikke plankjes, die door een lijst bij elkaar gehouden worden. Er werden sporen van de scharnieren terugevonden; de panelen konden blijkbaar met deurtjes afgesloten worden of maakten deel uit van diptieken en triptieken. Zulke sporen zijn ook teruggevonden bij vroege ikonen uit het Catharinaklooster in de Sinaï.

Andere overeenkomsten betreffen de compositie en de beeldtaal: frontale figuren, de pakkende blik, de aureool, de troon. Frappant is de gelijkenis tussen de oudste Christusikonen uit de Sinaï en de panelen van de oude goden. Christus wordt afgebeeld met een breed voorhoofd, een zware nek, donker haar en een volle maar korte baard. Naast deze ikoon zet Mathews een ikoon van de heidense god Serapis, die de gestalte van Jupiter heeft aangenomen en bijna als twee druppels water lijkt op Christus. Deze gelijkenis was christelijke auteurs in de vijfde eeuw ook opgevallen (o.a. bisschop Gennadius van Constantinopel). Mathews vooronderstelt nu, dat dit Jupiter-type het overheersende type werd op de Christusikonen, omdat het het meest krachtige type was. ‘Christ stole the look of the gods with whom he was in competition’.

pantosinEen derde overeenkomst betreft de opdracht-inscripties, die zowel op de heidense als de christelijke ikonen zijn teruggevonden. De opschriften identificeren de schenker en verwoorden zijn of haar gebed.

Tussen de jongste heidense panelen (4e eeuw) en de oudste christelijke ikonen (6e eeuw), die bewaard zijn gebleven gaapt nog een kloof van twee eeuwen. Schriftelijke bronnen bewijzen echter het bestaan van christelijke ikonen vanaf de 2e eeuw en laten zien dat heindense ikonen nog tot in de 8e eeuw gemaakt werden. Zo blijken zij gedurende zes eeuwen naast elkaar bestaan te hebben met alle onderlinge invloed vandien. In het begin van de 8e eeuw werd de grote voorstander van de christelijke ikoon, de theoloog Johannes van Damascus, nog altijd in verlegenheid gebracht door mensen, die de vergelijking maakten tussen beide soorten ikonen.

De materiële gelijkenis tussen het heidense godenpaneel en de christelijke ikoon bewijst nog niet dat de heidense en de christelijke gelovige dezelfde emotionele ractie ten opzichte van het beeld vertoonden. Schriftelijke bronnen echter laten zien, dat de christelijke gelovige op dezelfde wijze als de heidense gelovige huiverde voor de goddelijke aanwezigheid, die sprak uit de ogen van de ikoon, wanneer hij of zij in devotie bloemen en kaarsen offerde.

* Thomas F.Mathews, The clash of gods. A reinterpretation of early christian art, Princeton 1993, revised edition 1999 (ISBN 0-691-00939-2).

Illustraties:
Serapis, Collectie Paul Getty Museum, Malibu, California.
Christus Ikoon, Sinaï klooster

292