Het brandende braambos dat niet verbrandt

Het brandende braambos dat niet verbrandt

J.R. Wortmann

Oorsprong van de ikoon

In het tweede boek van de Pentateuch, dat aan Mozes wordt toegeschreven, Exodus, vinden we in hoofdstuk 3, vers 2, de oorsprong van deze ikoon: ‘Toen verscheen hem de engel van Jahwe, in een vuur dat opvlamde uit een doornstruik. Mozes keek toe en zag dat de doornstruik in lichter laaie stond en toch niet verbrandde. Vanuit de doornstruik riep God hem toe: “Mozes, Mozes… Ik ben de God van uw vader… “, enz.’

Deze verschijning werd door latere rabbijnen gezien als een verschijnen aan het hele volk. Daar gaf God aan Mozes opdracht naar Egypte terug te keren en zijn volk naar de vrijheid te leiden. Het is hier, dat voor het eerst de Naam van God (Ex. 3,13-15), de Naam van Jahwe wordt geopenbaard. Daarop maakt Mozes de Naam aan Israël bekend. Ex. 3:6 en 6:3 leggen verband tussen Jahwe en de God der Vaderen. De Naam Jahwe was zo niet eerder gebruikt. Aldus draagt Mozes bij tot verduidelijking van de verbondsrelatie tussen God en de mensen en tot een meer precieze definitie van God als Verlosser, en van Israël als Zijn uitverkoren volk. Gods openbaring van Zijn naam Jahwe is het kernpunt van Mozes’ roeping.

De oude ‘kerkvader Johannes Chrysostomus (patriarch van Constantinopel in 398, gestorven 407) is de eerste die verband legt tussen het brandende braambos en Maria. Het braambos symboliseert de maagdelijke geboorte van Christus. Maria bleef maagdelijk toen het Goddelijke Vuur van de Logos (het Woord) in haar kwam wonen.
De kerkvader Ephraim de Syriër (±377) zegt dat God aan Mozes op de berg Horeb onder het beeld van het braambos de Moeder Gods met Kind als voorafbeelding heeft getoond.
In de Getijden der Moeder Gods, de Lauden, luidt het antifoon: ‘In het braambos dat Mozes onverbrand aanschouwde, herkennen wij uw ongerepte en lofwaardige maagdelijkheid’.

De verspreiding

De oudst bekende afbeelding van het braambos is een Byzantijns miniatuur van omstreeks het jaar 1100, dat voorkomt in het manuscript van Kosmas Indikopleustes.
De oudste ikoon van het braambos is uit de 14e eeuw en bevindt zich in het St. Catharinaklooster in de Sinaïwoestijn. Achter dat klooster is een kapel, die de naam draagt: ‘De brandende doornstruik’. In de tijd van Mozes dreef men in dit gebied tegen de herfst de kudden van Midjan naar het schiereiland van de Sinaï. Daar ligt aan de overzijde van de woestijn een rotsachtig gebergte, Sinaï geheten, maar die ter plaatse de Horeb wordt genoemd. Daar, waar Mozes eens zijn kudden hoedde, staat nu het klooster Catharina (van de 5e eeuw tot nu toe zonder onderbreking bewoond).

Binnen het gebied van het Byzantijnse Rijk komt de voorstelling niet dikwijls voor. In het schildershandboek van Athos is de eerste van twee verschijningsvormen beschreven: de Byzantijnse. Kap.119: ‘Mozes ontdoet zich van zijn schoeisel. Rondom hem zijn schapen en hij staat voor het brandende braambos. Daarboven ziet men de Moeder Gods met Kind.’ De tweede vorm is die uit Rusland, die aldaar voor het eerst in de 16e eeuw voorkomt, en wel in stervorm. Twee vierpuntige sterren zijn over elkaar heen gelegd. De aldus ontstane achtpuntige ster is gevat in een cirkel van geopende rozenbladeren. In het midden een cirkel met daarin de Moedermaagd met haar Kind. De krans rondom de cirkel wordt beschouwd als een symbool van de doornen uit de braamstruik. In de vier hoeken van de eerste ster zijn engelen met symbolen uit de Lofzang Akathistos.
Vanaf de 16e eeuw is het thema van het braambos een geliefd onderwerp op Russische ikonen. Nog schaars in de zeventiende eeuw, maar veelvuldig in de achttiende, en in groten getale in de negentiende eeuw.

Het ikonografisch thema

braambosDe ikoon heeft een sterk allegorisch karakter. De veelzijdigheid van de symboliek is dermate groot, dat men voorlopig nog niet geheel in staat is alle facetten daarvan in woorden te vatten.
Zeker is wel, dat naast talrijke andere inspiratiebronnen, de Lofzang Akathistos van grote invloed is geweest op het thema van het braambos.
De hymne Akathistos, die staande wordt gezongen, en die zelfs een eigen feestdag heeft gekregen in alle Byzantijnse kerken, is een lofzang op de Moeder Gods. De traditionele overlevering schrijft het ontstaan van deze hymne toe aan de bevrijding van Constantinopel van de aanvallende Avaren in het jaar 626. De overwinning door de Byzantijnen werd toegeschreven aan de voorspraak der Moeder Gods, voor wie een lofzang werd geschreven.

Wie is de auteur? Het is niet met zekerheid te zeggen. Mogelijk een anoniem dichter uit de 7e of 8e eeuw. De H. Germanos, patriarch van Constantinopel (715-729) wordt genoemd. Zo ook de dichter-zanger Romanos Melodos die voorkomt op de ikonen van Pokrof en Romanos.
De hymne getuigt in elk geval van een buitengewoon grote diepgang in bijbelkundig en theologisch inzicht. De begroetingen en lofprijzingen daarin hebben alle betrekking op de menswording van Christus en daardoor tevens op de ten nauwste met Hem verbonden Moeder Gods. In de orthodoxe liturgie vindt men gedachten met betrekking tot de Moeder Gods en haar Kind die bepaalde facetten van de braambos-ikoon kunnen verduidelijken.
Liturgikon, p.119: Gedachtenis van de Moeder Gods. ‘De reine Moeder Gods, laten de volkeren eer brengen, want het vuur van God ontving zij in haar schoot zonder te verbranden. Zij zij geprezen met nooit eindigende lofgezangen’.
‘Ik ben gelijk een roos, die geplant aan waterstromen, bloesem heb gedragen’ (Eccli. 39.17).

Ook in de westerse liturgie vinden we talrijke aanknopingspunten. Bijvoorbeeld:
De Getijden der Moeder Gods, de Metten (Lectio 3, Eccli. 24, 17-20): ‘Opgewassen ben ik als een ceder op de Libanon, en als een cipres op de berg Sion; als een palmboom ben ik opgeschoten bij Cades, als een rozentuin bij Jericho; als een schone olijf op de vlakte, groot als een plataan in de lanen langs het water. Als kaneel en riekende balsem gaf ik geur; als uitgelezen mirre gaf ik zoete geur’.
In de Litanie van Loretto vinden we de aanroepingen: ‘Mystieke roos, morgenster, koningin der engelen, geestelijk vat’.

In de Rooms Katholieke kerk vinden we de naam van een gebed: het rozenkransgebed.
Uit de Griekse Getijden is de strofe: ‘Waarlijk heeft uw Kind, u, maagd, als een lichtende fakkel van onsterfelijk vuur, een gouden wierookvat met goddelijke kool, geborgen in het heilige der heiligen, als de kruik met manna, als de staf, de van God geschreven tafelen, de heilige ark, de tafel van het brood des levens’.
Onder een paneel van Nicolas Froment, getiteld ‘Het brandende braambos’ in de kathedraal van Aix-en-Provence (een schildering van omstreeks 1475) komt een tekst voor uit de liturgie van Maria Lichtmis, n.l. de 3e antifoon der vespers, die luidt: ‘Het braambos dat Mozes zag branden, maar niet verbranden, is voor ons een beeld van uw prijzenswaardige maagdelijkheid, o heilige Moeder Gods’.
Een citaat uit het ‘Speculum humanae salvationes’, d.i. Spiegel van het heil, ontstaan in 1324, luidt: ‘Het braambos verdroeg het vuur en verloor zijn groen gebladerte niet. Maria ontving haar Zoon en legde haar maagdelijkheid niet af’.

In het Koptisch Missaal komt de volgende tekst voor: ‘O maagd, toen het verterende vuur der Godheid in u woonde, hoe heeft het u niet in vlammen doen opgaan? Gij werd Zijn troon, schitterend in stralen van vuur en door vlammen omgeven’.
De Ethiopische liturgie kent de tekst: ‘Wees gegroet, maagd Maria, Moeder Gods, gij zijt het gouden wierookvat, hetwelk de vuurkool (Christus) gedragen hebt’.
Eveneens uit de Ethiopische liturgie is de volgende strofe: ‘Gij waart de ladder die van de aarde tot de hemel reikt; de ladder van Jacob; de wettafel van Mozes; het doornbos van Sinaï; de maagdelijke ontvangenis bij Jesaja; de gesloten poort bij Ezechiël’ (Maria-anaphora uit de Mis, opgesteld door Abba Herjakos, metropoliet van Behnesa. Ethiopische liturgie.

Uit de boven aangehaalde citaten blijkt hoe in de verschillende denominaties der christenheid, zowel in oost als in west, de mystieke gedachten leven die ten grondslag liggen aan de ikoon van het brandende braambos. Allerlei op de ikoon voorkomende scènes zijn voorstellingen van levende geloofsgedachten die reeds vanaf de eerste eeuwen gemeengoed waren en zijn, en als zodanig in de liturgieën van de verschillende kerken werden verwoord.

De kerkslavische teksten op de ikoon

Op de bovenrand
De grote hoge letters betekenen: links: ‘Afbeelding van het niet verbrandende braambos’. Rechts: ‘De allerheiligste Moeder Gods’. In het De Vadervignet met de vier rondingen staat in rode letters: ‘De Heer Sabaoth’, hetgeen betekent: ‘De Heer der hemelse heerscharen’. Links van het De Vadervignet en horende bij de engel daaronder: ‘Die Zich engelen maakt tot Zijn boden, Zijn dienaren tot laaiend vuur’. Rechts van het De Vadervignet en horende bij de engel daaronder: ‘De engel van dauw en duisternis schenkt reiniging door Gods erbarmen’.

Op de linker rand
Boven bij Mozes en de braamstruik: ‘Mozes zag de braamstruik die brandde door een vuur, en er klonk een stem uit de braamstruik: Mozes, Mozes, ontdoe u van uw schoeisel, want de plaats waar gij staat is heilige grond’. De 2e tekst: hoort bij de engel rechts daarvan: ‘De geest van wijsheid is een verterend vuur, dat wil zeggen: hij wijst naar de toekomst. Werkelijk, hij wil vrees aanjagen door te straffen’. De 3e tekst: hoort bij de engel rechts daarvan: ‘De engel van de donder, want hij maakt de tweede komst van Christus duidelijk, zoals Hij zal komen in donder en bliksem’. De 4e tekst: hoort bij de afbeelding van Ezechiël en Christus in de poort: ‘Ezechiël zag in het oosten de poort gesloten en niemand zal er door gaan, tenzij één: de Heer God van Israël’.

Op de rechter rand
De 1e tekst. Boven bij Jesaja: ‘Jesaja zag een cherubijn met een tang een kool dragend, brandend van vuur’. De 2e tekst: hoort bij de engel links daarvan: ‘De engel van de duisternis, dat wil zeggen het verstandelijke wezen, ontvangt van boven de eer’ (Is de kroon hier de ‘eer’?). De 3e tekst: hoort bij de geharnaste engel links daarvan: ‘De engel geeft de beker van het verdriet aan hen die God lasteren’. De 4e tekst: hoort bij de ladder van Jacob: ‘Jacob sliep en had een droom, zie: een ladder was bevestigd op de aarde en zijn hoogste punt reikte tot de hemel. Engelen des Heren stegen er langs op en daalden er langs neer’.

Op de onderrand
De teksten houden verband met de daarboven zijnde engelen. Ze zijn tot dusver niet verklaard.
Binnen het raam, op de gouden ondergrond, horende bij de vier engelen in de donkerblauwe ster. Boven: ‘De engelen in wolken en in storm. Hij toont een wonder en bedwingt de wind en de regen ten dienste van de mensen’. Onder: ‘De engel draagt wierook en welriekende geuren naar God’. Links: ‘De engel in de regenboog, dat wil zeggen het verbond van de Hoogverheerlijkte heeft werkelijk een wonder getoond’. Rechts: ‘De geest van navolging. De engelen in beving, storm en dienst van de mensen’.

Op de gouden ondergrond, langs de rozenbladeren
De tekst begint midden boven links en loopt rondom naar rechts, dan naar beneden en vandaar links naar boven. Het is dezelfde tekst als die welke links van het De Vadervignet staat en die verwijst naar het Prokimenon van de Synaxis van Michaël en de aartsengelen: ‘Die Zich engelen maakt tot Zijn boden, Zijn dienaren tot een laaiend vuur’.

Aan de achterzijde van de ikoon
‘Laten wij bidden tot de ikoon van onze meesteres, de allerzuiverste Moeder Gods, het niet verbrandende braambos. Opdat wij door de gebeden van haar worden behoed voor bliksem en voor brand’.
De laatste tekst (die aan de achterzijde) is duidelijk genoeg: gevraagd werd, door de ikoon en het gebed behoed te worden tegen brand. Maar lang niet alle teksten zijn helder en duidelijk. Ze dragen een eschatologisch en cryptogrammatisch karakter. De volgende overwegingen zijn bedoeld om het mysterie van deze ikoon verder te benaderen.

De mystieke betekenis van de ikoon

In de Lofzang Akathistos wordt Maria als ster aangeroepen die de zon openbaart. Daaruit resulteert een stervormige beeldopbouw met metafysische schoonheid.

De kleuren van de ikoon

De gouden ondergrond geeft de eeuwigheid weer, het hemelse, de oneindigheid en de onpeilbare diepte. Dat is de achtergrond, de laatste dimensie van de ikoon. De rode tinten in hun verschillende variaties houden verband met het vuur, waarover in allerlei aspecten de ikoon handelt. De variaties in groen en blauw vertegenwoordigen de groen/blauw gebleven bladeren van de doornstruik.

De linker bovenhoek

We zien daar de gebeurtenis, waarnaar de ikoon is genoemd: de Godsopenbaring aan Mozes, zoals reeds beschreven in deel 1. De oorsprong. Voor wat betreft de verschijning aan Mozes wordt hiernaar verwezen. In de braamstruik zien we in een cirkel de Moeder Gods met Kind. Maria draagt in een medaillon voor haar borst het Christuskind. Daarbij houdt zij haar handen en armen in de orantehouding, de oudchristelijke gebedshouding. In deze combinatie, orante met medaillon, wordt dit Moeder Gods type genoemd de Blacherniotissa Platytera. Het eerste gedeelte van deze titel komt van de Blachernenkerk te Constantinopel, waar reeds in de 4e eeuw Maria als orante was afgebeeld. Het tweede woord, Platytera wordt omschreven in de liturgie van Basilius: “Hij heeft uw binnenste wijder gemaakt dan de hemelen’ (om de Schepper te kunnen ontvangen). De vroegst bekende afbeelding van Maria in orantehouding met het goddelijk Kind is die op een schildering in Ostrianum, Italië, 1e helft der 4e eeuw.

De rechter bovenhoek

We zien hier de profeet Jesaja, een serafijn (engel) en Jahwe. Uitgebeeld is de geschiedenis, beschreven in Jesaja 6, 6-7: ‘Maar een van de serafs vloog op mij toe met een gloeiende kool, die hij met een tang van het altaar had genomen; hij raakte er mijn mond mee aan en sprak: zie, nu zij uw lippen heeft aangeraakt, is uw zonde vergeven en uw schuld bedekt’. Eerst daarna kon Jesaja uitgaan en zijn boodschap verspreiden. De engel die we hier zien, heeft zes vleugels en wordt daarom serafijn genoemd. Vgl. de kerstliturgie der Armeense kerk, die spreekt van ‘de veelogige cherubijnen, de vurige tronen en de zesvleugelige serafijnen’.

De rechter benedenhoek

De ladder van Jacob waarlangs engelen naar boven en naar beneden gaan. Rechts boven Christus in de hemel. Genesis 28, 10 e.v.: ‘Jacob vertrok uit Berseba en ging naar Haran. Op een bepaalde plaats gekomen, wilde hij daar overnachten nadat de zon reeds was ondergegaan. Een van de stenen die daar lagen nam hij als hoofdkussen en viel op die plaats in slaap. Hij kreeg een droom en zag een ladder die op de aarde stond en waarvan de top tot in de hemel reikte. Langs die ladder gingen Gods engelen op en af.’ enz. In de slothymne van de Syro-Maronitische misliturgie vinden we hierover de volgende tekst: ‘De ladder door Jacob aanschouwd, is een beeld van u, o maagd en Moeder Gods. Daar God, de hoop van ons allen, in u neerdaalde om de hoop te zijn van hen die geen hoop meer hebben’.

De linker benedenhoek

Het visioen van de profeet Ezechiël, naar Ezechiël 44, 1 e.v.: ‘Toen bracht hij mij terug naar de oostelijke poort van het heiligdom. Ze was gesloten. En Jahwe zei tot mij: deze poort mag niet worden geopend’, enz. Sinds oude tijden wordt deze geschiedenis gezien als een voorafschaduwing van de maagdelijke poort (Maria) waarlangs Christus op aarde is gekomen.

De achthoekige vorm van de ster

Volgens Augustinus is het getal 8 symbool voor de volmaaktheid. Als immers het getal 7 het aantal der scheppingsdagen is, dan is 8 dat der herschepping door Christus. Dit zou dan ook de zin zijn der achthoekige vormen, die op verschillende plaatsen in de christelijke kunst voorkomen, vgl. de achthoekige vorm van het babtisterium. Vgl. ook de acht zaligheden.

De rode ster

Hierin zien we de symbolen van de vier evangelisten: Matteus is de engel (soms mens), Marcus is de leeuw, Lucas is het rund, Johannes is de adelaar.

De centrale cirkel met de Moeder Gods met Kind

Centraal in en vóór de dubbele ster de beeltenis der Moeder Gods. Ter illustratie van de daarachter liggende gedachte: uit de liturgie van Mariageboorte (8 september) de Gedachtenis der Moeder Gods : ‘Moeder Gods hooggeprezen en alreine, op onuitsprekelijke wijze hebt gij God een lichaam geschonken, de ster die vóór de zon straalt en Die tot ons gekomen is, omdat Hij vlees is geworden in uw kuise lichaam, daarom verheerlijken wij u’. Maria is omgeven door een gloedvol aureool als zinnebeeld van het (geestelijk) vuur. De stralenkrans om de rode krans is symbool voor de doornen van het braambos. Zowel de Moeder Gods als twee maal Christus dragen een nimbus (of cirkelvlak). Deze nimbus, ook genoemd aureool, stempelt de drager ervan tot een persoon van hogere orde. In plaats van de drie sterren bij Maria op voorhoofd en schouders (zoals dikwijls het geval is), zien we hier een variant daarop, n.l. driemaal een (engelen?) kopje. Deze tekens symboliseren de drievoudige maagdelijkheid, n.l. vóór, tijdens en na de geboorte. De houding van Maria’s rechterhand symboliseert hier de logos, het Woord, aangezien haar hand het spreekgebaar maakt. Bovendien vormen de vingers een drievoud (de goddelijke Drie-eenheid, Vader, Zoon en Geest) en een tweevoud (de twee naturen in Christus: Zijn goddelijke en Zijn menselijke natuur). Maria draagt haar Kind op de linkerarm en wel ’ten voeten uit’. Het Christuskind heeft de (nog niet geopende) schriftrol in Zijn linkerhand en maakt het zegenteken met de rechterhand. Ten tweeden male verschijnt Christus voor de borst van Maria, nu als bisschop (hoofd der kerk) binnen de omlijsting van een kerkgebouw.
Uit het bovenstaande blijkt de geweldige symboliek, die deze ikoon bevat. Lang niet alles wordt ontsluierd door de toelichtingen. Mogen zij niettemin bijdragen tot een mystiek verstaan bij het schouwen van deze wonderbaarlijke ikoon.

Perplex stond het ganse engelheir
over de grote daad van Uw menswording.
Want het zag hoe de ontoegankelijke God
voor allen toegankelijk werd.
Uit: de Akathistos Hymne

2.791