De verwekking van het Christuskind

De verwekking van het Christuskind

viergeEen driedimensionale ikoon met een buiten- en een binnenkant: dat is eigenlijk wat het beeldje op de voorpagina van dit Eikonikon-nummer is. Het is omstreeks 1300 door een anoniem gebleven kunstenaar in of bij Keulen gemaakt, van eikehout, gepolychromeerd en beschilderd. In de winter van 1994-’95 maakte deze Madonna-met-Kind deel uit van de tentoonstelling Gebed in schoonheid in het Rijksmuseum te Amsterdam. Wie de tentoonstelling bezocht, werd meteen al bij binnenkomst gefrappeerd door de bijzondere uitstraling van deze ‘Vierge Ouvrante’, zoals zo’n beeld in Frankrijk wordt genoemd. Prachtig in het licht geplaatst, stond het daar in geopende toestand goudkleurig te glanzen tegen een donkere achtergrond. Op de kleurenfoto op pagina 3 is te zien wat dit 36,8 cm hoge beeldje in zich draagt. De buitenkant is niet eens bijzonder fraai vervaardigd en bovendien beschadigd, maar de binnenkant is een openbaring.
We zien wat in de Middeleeuwen een ‘genadestoel’ werd genoemd. In het midden, in het lichaam van Maria, zetelt God de Vader op zijn troon. In zijn handen houdt hij een T-vormig kruis; de dwarsbalk daarvan bevindt zich ter hoogte van zijn heupen. In het lengtehout van het kruis zien we een gaatje, waar ooit hoogstwaarschijnlijk een Christusbeeld bevestigd was. Ongeveer ter hoogte van het hart van het Vaderbeeld is nog een plek te zien waar iets bevestigd moet zijn geweest; naar men aanneemt was dat een beeldje van een duif, symbool van de Heilige Geest. Kortom: in het binnenste van deze madonna bevonden zich Vader, Zoon en Heilige Geest. De Vader presenteert als het ware zijn gekrui-igde Zoon aan degene die het geopende beeldje mag zien.

Aan weerskanten van Maria’s lichaam zien we aan de binnenkanten van de deurtjes, die wel twee langgerekte schalen lijken, verbeeldingen van scenes uit het leven van Jezus. Links – van boven naar beneden: de Aankondiging, de Geboorte, en de Aanbidding der koningen. Rechts, van beneden naar boven, de Verkondiging aan de herders, de Ontmoeting in de Tempel, en de Visitatie.

Een detail in het interieur van deze madonna trof mij in het bijzonder: daar waar dwars- en lengtehout van het kruis samenkomen, bevindt zich een cirkel met daarin een kleiner, gelijkzijdig kruisje. Van dit detail ben ik geen duiding tegengekomen, maar in een driedimensionale ikoon dat zo rijk geladen is met betekenis, kan het geen toevalligheid zijn…

Oorspronkelijk geheim

‘Maria als huls van de Drie-Eenheid; merkwaardig hoe theologische concepten en mystieke metaforen kunnen versmelten tot een voorstelling!’ Deze uitroep noteerde de voormalige directeur van het Rijksmuseum, prof. Dr. Henk van Os, in de catalogus bij de tentoonstelling ‘Gebed in schoonheid’. Op zijn bekende manier – soms wat gekscherend en badinerend, dan weer serieus en met oog voor de esthetische waarde van religieuze kunst – schetst Van Os in de catalogus zijn visie op deze Vierge Ouvrante, destijds het pronkstuk van de tentoonstelling.

Zijn beschrijving riep bij mij de vraag op, wat hij met ‘merkwaardig’ bedoelt. Waard om op te merken is deze beeldengroep zeker. Maar merkwaardig in de zin van ‘vreemd’ of ‘ongerijmd’ hoeft deze Maria met haar innerlijk geheim zeker niet te worden gevonden. Integendeel zelfs: deze voorstelling vertelt zwijgend, wat niets minder dan het oorspronkelijke geheim van het christendom is. Een boodschap die niet voor niets door middel van een beeld wordt overgebracht in plaats van door woorden, en dan nog uitsluitend voor wie een blik in het binnenste van de madonna is vergund. Dat het beeld in de twintigste eeuw opengeklapt en wel in een tentoonstelling figureert, neemt niet weg dat het rond 1300 waarschijnlijk alleen werd geopend voor zeer bepaalde mensen – laten we zeggen: voor ingewijden of althans inwijdelingen, dat wil zeggen voor diegenen die de (christelijke) inwijdingsweg gaan.

Een genezend beeld

Eigenlijk wijst Van Os daar ook wel op. Madonna-beelden als dit werden, zo legt hij in de catalogus uit, gewoonlijk vervaardigd in opdracht van ‘voorname vrouwen die in een klooster waren ingetreden of er nauwe banden mee onderhielden.’ Grotere Vierges Ouvrantes stonden meestal in een kerk maar sommige kunnen ook dienst gedaan hebben als reisaltaartje. Van veel bewaard gebleven exemplaren ontbreekt het beeldje van Christus aan het kruis, hetgeen kunsthistorici doet denken dat zulke beelden wellicht ook werden gebruikt als houder van het sacrament. Misschien werd in het onderhavige beeldje de gewijde hostie naar een kloosterzuster gebracht ‘die om de een of andere reden – ziekte bijvoorbeeld – de mis niet kon bijwonen,’ aldus Van Os.

Het zou kunnen dat hij wat dit laatste betreft de spijker op zijn kop slaat. Maar wie zal zeggen of het beeld inderdaad ooit een hostie heeft bevat? Misschien was dat ook niet nodig. Want stelt u zich eens voor, wat een uitwerking het op een zieke religieuze kan hebben als zo’n beeld in gesloten toestand bij haar wordt gebracht en dan geopend wordt . De boodschap is onmiskenbaar: ‘Je hebt alles in je – Vader, Zoon en Heilige Geest; en je kunt genezen als je je voor hun helende krachten openstelt!’

Wie dit besef opeens en diep tot zich laat doordringen, zou wellicht op slag kunnen genezen – niet alleen van dat wat wij ‘ziekte’ noemen, maar ook genezen in de zin van heel worden, Een in plaats van verdeeld.

De vrucht van Maria’s schoot

Iets van deze notie klinkt wel door in Van Os’ catalogus. Hij wijst erop dat nonnen zich toelegden op de ‘mystieke vereenzelviging met Maria’. Een kloosterlinge kon, zo schrijft Van Os, in haar contemplatie de menswording van God herhalen en ‘Christum spiritualiter parturire’, Christus op een innerlijke manier geboren doen worden. Van buiten gezien heeft de madonna het Christuskind op haar arm en aan de borst – een bekende voorstelling, de ëMadonna lactansí -, van binnen blijkt ze ‘in de meest letterlijke zin des woords de verlossing in haar buik te hebben,’ zoals Van Os ietwat ironisch vaststelt. ‘Door het beeldje te openen, kun je als het ware zelf de menswording tot stand brengen!’ Maria toont de verlossing volgens Van Os ‘op de meest lichamelijke manier die maar mogelijk is, als de ‘vrucht van haar schoot’, om te spreken met de woorden van de engel Gabriel bij de annunciatie.’

Er zijn ook gebedsteksten overgeleverd, die erop wijzen dat Maria inderdaad werd gegroet als degene die de volledige Drie-Eenheid in zich heeft – in plaats van alleen het Kind. We raken hier aan het meest fundamentele christelijke mysterie, in het beeld uitgedrukt in ‘lichaamstaal van het geloof’ – een taal die we volgens Van Os ontwend zijn geraakt. Hij gaat er verder niet op in, maar vermeldt wel dat het in de Middeleeuwen niet ongewoon was om religieuze of mystieke belevingen in seksuele termen te verwoorden, zoals ook in het Hooglied gebeurt. Maar naar welk mysterie wordt hier dan verwezen, en waarom zijn lichamelijke of seksuele termen daartoe geschikt?

Het Christuskind in ons

We komen hier eigenlijk op esoterisch terrein – kennis die de Kerk, voorzover zij die had, binnen haar (klooster)muren heeft gehouden. Wie gelovig wordt opgevoed, krijgt in zijn of haar jeugd wel te horen dat ‘Jezus in je hartje woont’ maar niet, wat dat nu precies betekent en evenmin, wat daaraan voorafgaat. In de alchemie, in hermetische tradities binnen en buiten de Kerk was daar vermoedelijk altijd al veel meer van bekend. In het kort komt het geheim hierop neer: het Christusbewustzijn – het bewust in liefde Een zijn met al wat is – oftewel ‘het Christus-kind’, moet in ieder van ons geboren worden, namelijk in het mystieke hart. Deze ruimte in het midden van de borstkas, die ook het orgaan hart omvat en in directe verbinding staat met de thymus, moet daartoe opengaan en vrij worden. Dan kunnen de Christuskrachten (warmte, liefde, wijsheid en begrip) vandaaruit als licht uitstralen, de wereld in, naar de ander toe. Maar aan deze innerlijke geboorte van het Christuskind gaat, net als bij een gewone geboorte van een kind van vlees en bloed, een bevruchting vooraf. Het gaat eigenlijk om een transformatie en versmelting van verschillende energieen of krachten, die in eerste instantie alle samenkomen in het bekken – de schoot. In die zin bevindt de verlossing zich in eerste instantie in de buik.

Allereerst huist daar de scheppende oerkracht van God de Vader. Daarnaast ontvangen we hier energie vanuit de aarde via voedsel maar ook door subtiele energiebanen direct vanuit de aarde door de voeten naar het bekken. En tenslotte kunnen we door spirituele oefening leren, de Heilige Geest als kracht te ontvangen van boven ons hoofd door- en om het hele lichaam heen tot in de aarde onder onze voeten. In dit alchemische proces worden we transparant voor die verschillende energieen in het lichaam en daar wijd omheen. Gods scheppende oerkracht en het witte Christuslicht zijn alomtegenwoordig als kosmische energieen; de vraag is maar, of wij ervoor open zijn en op welke wijze die energieen door ons lichaam heenstromen.

De bevruchting’ in het bekken

Er zijn verschillende manieren om het proces te beschrijven, dat de mens moet ondergaan om deze energetische bevruchting te laten plaatsvinden. De oude Chinese taoisten kenden er al benaderingen voor, evenals de oude Egyptenaren en de Indiase yogi’s. In diverse tradities vinden we ook uiteenlopende benamingen voor de energieÎn (chi, ki, prana ), de energiebanen (meridianen, nadi’s ) en -centra (chakra’s) die in het proces betrokken zijn, en voor de staat van bewustzijn waartoe het hele proces uiteindelijk kan leiden. Ook het oorsponkelijke christendom heeft hier ongetwijfeld weet van gehad, en misschien is dat in sommige kloosterorden nog tot ver in de Middeleeuwen bewaard gebleven. Naast benaderingen die zich meer direct op het omgaan met energie toeleggen, zijn ook meditatie en gebed manieren om zich open te stellen voor de bedoelde krachten in- en om ons lichaam heen.

Om terug te komen op de beschrijving in termen van energie: de ‘bevruchting’ in het bekken, de versmelting van de diverse energieÎn – waaronder de seksuele energie, deel uitmakend van Gods scheppende oerkracht – legt de basis voor de (ver)wekking van het Christuskind. Vanuit het bekken stralen de met elkaar versmolten energieen rondom uit, en naarmate het proces vordert steeds zuiverder – want het is een heel zuiverings- en verfijningsproces, waarin allereerst heel veel donker in onszelf (negatieve energie) moet worden losgelaten. Het bekken gaat ook uitstralen naar het mystieke hart, waar eveneens verschillende energieen samenkomen; en zo wordt het Christuskind in ons geboren.

Het ademende middelpunt

Termen als ‘de maagdelijke geboorte’ en ‘onbevlekte Ontvangenis’ verwijzen naar ditzelfde proces van zuivering, transformatie en opengaan, dat in het geval van Maria vergevorderd moet zijn geweest om het kind te kunnen baren, dat in zijn leven op aarde de Christus zou gaan verpersoonlijken – waarmee overigens niet is gezegd dat dit kind van vlees en bloed niet op de gewone manier zou zijn verwekt en geboren. We kunnen ons afvragen, hoe Maria tot deze innerlijke reinheid in staat was. Was zij misschien een groot ingewijde? Of zou zij onbewust volkomen natuurlijk, in vrede met God en de wereld geleefd hebben?

Misschien was ze zo zuiver omdat ze leefde en ademde vanuit een bepaalde plek in haar bekken, een energiebron die we in de Vierge Ouvrante terugvinden als het kleine kruisje met cirkel in het grotere kruis tussen de heupen van de Vader. Deze plaats of ruimte is ook het zwaartepunt van het lichaam, of bevindt zich daar althans heel dichtbij; in elk geval gaat het om het midden van het lichaam en van het energieveld (de aura’s) daaromheen. We zien hetzelfde middelpunt uitstralen op tal van ikonen die Jezus’ verheerlijking op de berg Tabor uitbeelden – de Transfiguratie. In het Westen staat men er zelden bij stil dat hij op zulke ikonen niet vanuit het mystie-ke hart rondom licht uitstraalt, maar vanuit het midden van het lichaam, het bekken waar de scheppende oerkracht van God de Vader zetelt. Wellicht is er in Oost-Europa meer kennis van dit mysterie bewaard gebleven dan in het Westen – net als trouwens in sommige Aziatische tradities, zoals hierboven al werd aangegeven.

Het ‘kosmisch oog’

Persoonlijk kwam ik met dit alles in aanraking via het werk van Hetty Draaijer, een Nederlandse meditatielerares, die haar benadering voor lichaamsgerichte, genezende meditatie baseert op het ademen vanuit dezelfde plaats in het bekken. Aanvankelijk sprak zij van het ‘chi-punt’, tegenwoordig noemt zij dit middelpunt van lichaam, ziel en geest het ‘kosmisch oog’. Het is in haar benadering deze bron in het bekken, vanwaaruit we tot heel- en Eenwording komen: de vereniging van boven en beneden, binnen en buiten, en het mannelijke en het vrouwelijke in ons (vergelijk Thomas 22).

Toen ik in 1994 foto’s van de Vierge Ouvrante uit Keulen zag, herkende ik de cirkel met het kruisje onmiddellijk als dit ademende middelpunt – als, zoals Hetty Draaijer het ook wel noemt, ‘het kleine kruisje in het grote, ademende kruis’. Zij leerde haar leerlingen, waaronder mij, vanuit dit kruispunt (ter hoogte van drie vingerbreedtes boven het schaambeen) wijd rondom in te ademen – kosmische energie toe te laten – en in de uitademing, loslatend naar de aarde, hemels licht te ontvangen van boven ons in de hele lengterichting door datzelfde kruispunt heen.

Of de middeleeuwse vervaardiger van deze Vierge Ouvrante ook weet had van dit ademende midden, is me niet bekend. Maar we kunnen constateren dat de stille symboliek die we in dit beeldje aantreffen, voor de goede verstaander ook nu nog niets aan zeggingskracht heeft ingeboet.

Literatuur

Hetty Draaijer: Vind jezelf door meditatie (1978); Open tussen aarde en hemel (1981);

Chakra’s, aura’s, energieën – Het licht in ons (1983); Naar nieuwe ruimten van bewustzijn – door meditatieve oefeningen naar Eenwording (1991). Mirananda, Den Haag

Peter Kampschuur: Het kosmisch oog – Opengaan tussen aarde en hemel. In: Bres nr 171, april/mei 1995; Meditatie vanuit het kosmisch oog. Lichaam, ziel en geest als een geheel. Brochure, uitgave in eigen beheer; tel. 073-6569682.

Henk van Os: Gebed in schoonheid. Schatten van privÈ-devotie in Europa, 1300 – 1500. Rijksmuseum, Amsterdam, 1994. ISBN 1 85894 013

Over de auteur

Peter Kampschuur (geb. 25 december 1950) schreef eerder in EIKONIKON 48. Hij is psycholoog en ademtherapeut, en redacteur van het tijdschrift Sfinx. Peter schreef dit artikel in oktober 1998 – na de geboorte van zijn eerste kind: Arthur Christopher.

Door: Peter Kampschuur

616