Richtingwijzers, over de betekenis van ikonen

Richtingwijzers, over de betekenis van ikonen

Joris Vercammen

Onder de titel ‘Hemelse pracht’ vond dit voorjaar in de Utrechtse Nicolaïkerk een interessante ikonententoonstelling plaats. Zestig cursisten uit de school van ikoonschilder Jan Verdonk leverden hiervoor de ikonen. De aarts-bisschop van de Oud-Katholieke Kerk in Nederland, Joris A.O.L. Vercammen, sprak opzondag 23 mei het openingswoord, dat wij hierbij integraal mogen overnemen.

Het rode hoekje

Ik herinner me dat we met onze studenten de ikonenschildersschool van Sergej Possat, ten noorden van Moskou, bezochten. Het was tegen het einde van het schooljaar en degenen die de driejarige opleiding beëindigden, hadden allemaal een ikoon geschilderd, onderdeel van een grote ikonostase bestemd voor een van de vele kerken die na de communistische beperkingen op het kerkelijke leven, opnieuw open was gegaan. Wij bewonderden de ikonen en spraken met de studenten, die veelal een teruggetrokken en een ietwat wereldvreemde indruk op ons maakten. Een van de vrouwelijke studenten had een ikoon van Maria Magdalena geschilderd en omdat ik toen pastoor was van onze Maria Magdalenaparochie te Eindhoven en wij net een nieuwe kerkplek hadden gevonden die nog gedeeltelijk ingericht moest worden, vroeg ik naar de mogelijkheden om door haar ook een dergelijke ikoon geschilderd te krijgen. Op die vraag werd echter met veel terughoudendheid, eigenlijk met wantrouwen gereageerd. Waren wij eigenlijk wel de juiste soort christenen? Zouden de ikonen in ketterse handen terecht komen? Het is aan de overredingskunst van een jonge Russische priester te danken dat we uiteindelijk onze ikoon, zowat een jaar en heel wat georganiseer later, in Eindhoven konden inwijden.

Hoezeer deze ervaring mij blijvend zal doen denken aan het naar binnen gekeerd zijn van de Russisch-orthodoxe kerk toentertijd, het was 1999, toch zegt het ook iets over de omzichtigheid waarmee de echte ‘ikonofiloi’,de ‘minnaars van ikonen’, met wat zij beschouwen als ‘geloofsgoed’ omgaan. Het zijn diepgelovige mensen die aan de ’heilige ikonen’ een grote steun ervaren voor hun geloofsleven. Daarom beschermen ze hun ikonen ook tegen elke vorm van profaneren en geven ze hen een eervolle plaats in hun woning. Elk gelovig huis heeft zijn ‘rood hoekje’, een gereserveerde plek voor het heilige, zoals ook het Rode Plein in Moskou, oorspronkelijk het binnenplein van een kloostercomplex, bedoeld was als een plaats waar mensen zouden kunnen ervaren dat ze thuishoren in een relatienetwerk dat hen overstijgt. Het is voor mensen niet te bevatten, laat staan voor te stellen.

Richtingwijzers naar ‘thuis’

Want zo is het wel: ikonen wijzen mensen de weg naar waar ze zelf thuishoren. Het zijn dus richtingwijzers. De mensen die staan afgebeeld zijn vergeestelijkte mensen die je niet meer aankijken, maar die de blik naar binnen gekeerd hebben en je daardoor uitnodigen hetzelfde te doen. Men heeft het wel eens de hypnose van een ikoon genoemd. Hypnose is een toestand waarin je uit jezelf treedt om elders te vertoeven. De heiligen van de ikonen vertoeven al elders en nodigen de gelovige uit zich toe te leggen op de weg waarop zij of hij zich bevindt en die naar elders leidt, naar daar waar het echte thuis voor mensen is.
Dat dit veel meer betreft dan goedkope sentimentaliteit, bewijzen de strakke en ‘objectieve’ vormen van de ikoon. De ikoon probeert je niet te verleiden door op je gevoel in te werken, de ikoon doet een appèl op je vermogen om je te openen voor die andere werkelijkheid, waarnaar je als mens wel verlangt maar waar je ook zo vaak aan twijfelt.
Het is niet voor niets dat het ikonenschilderen onder andere teruggaat op de woestijnvaders, die ruwe monniken die in de woestijn vrijwillig de confrontatie zochten met het kwaad – met alles wat een mens omlaag kan halen en dat uit het hart van de mens zelf afkomstig is. In dat woestijnleven is inderdaad elke sentimentaliteit ver weg en de vraag of het verlangen van een mens om ‘ergens’ een thuis te hebben wel zin heeft, is er niet meer te ontwijken.
Vele vaderspreuken getuigen van de strijd die de monnik te voeren heeft om het perspectief op redding overeind te houden. ‘Redding’ betekent dat men niet komt vast te zitten in de moerassige dubbelzinnigheid van het menselijke hart met zijn vele neigingen, maar dat men het uiteindelijk beleven mag dat een mens thuishoort in een hem overstijgende harmonie.
In vele spreuken wordt dat perspectief ook overeind gehouden. Bijvoorbeeld in deze spreuk van abt Makarios, Egyptenaar uit de vijfde eeuw. Makarios waagt het niet om een rechtstreeks antwoord te geven op de vraag wat een monnik is. (En dat is natuurlijk hetzelfde als de vraag waartoe een mens nu eigenlijk leeft.) Hij vertelt slechts wat hij gezien had. Temidden van een paradijselijk landschap, met een meer en een eiland, kwamen wilde dieren hun dorst lessen. En daartussen ontwaarde hij twee naakte mannen. Na kennismaking bleken ze al veertig jaar op deze wijze samen te leven, zodanig vertrouwd met verscheurende dieren dat zij zich er tussen begaven. En wellicht nog sterker: de een was een Egyptenaar, de ander een Libiër, twee volken die zodanig met getrokken zwaarden tegenover elkaar staan dat elke samenleving onmogelijk scheen te zijn…Zij voedden zich met wat de natuur hen bood, terwijl de weersomstandigheden, verschroeiende zon en bijtende nachtelijke koude, hen niet deerden. En zo leefden ze in volslagen wereldverzaking, in vrede met elkaar, met God en met de natuur, want in die veertig jaar hadden zij geen contact meer gehad met de menselijke maatschappij. Ze vroegen zich dan ook nieuwsgierig af: hoe gaat het eigenlijk met de wereld?
Hoe gaat het met de wereld? Een spannende vraag. Hoe gaat het met de mens en met zijn verlangen een thuis te hebben? Heeft het eigenlijk wel zin? Over die vraag gaan alle religies en allen dragen ze ook hun steentje bij tot het bevestigende antwoord op die vraag.

Er is een Russische legende die vertelt dat Vladimir, de vorst van Kiev, opdracht gaf aan gezanten om de religies in de verschillende landen te gaan verkennen. Nadat zij in Konstantinopel de Chrysostomos-liturgie hadden bijgewoond berichtten ze hun opdrachtgever, dat zij niet langer wisten of ze zich op de aarde dan wel in de hemel bevonden.
De hemel op aarde, of aarde die een beetje hemel wordt: het zijn tekenen dat het verlangen van mensen niet dwaas is, maar dat het misschien wel door onze Schepper zelf in het mensenhart gegrift is. Een soort van merkteken dat bij onze ware identiteit hoort en dat verraadt dat mensen tot het goddelijke geslacht behoren. Zoals bepaalde lichaamskenmerken je afkomst verraden, zo verraadt het verlangen in ons hart dat we ‘bij God’ horen.

God en mens horen samen

Er is immers geen scheiding tussen het goddelijke en het menselijke. Dat leren ons ikonen. En hoewel het onmogelijk is God uit te beelden, toch betekent dat niet dat de innige verbinding tussen mens en God, die intieme band tussen schepsel en Schepper, niet uitbeeldbaar zou zijn.
Trouwens, die uitbeelding moeten we niet zelf verzinnen, ook die hebben we gekregen: Jezus is de ikoon van de ‘onzichtbare God’, zegt Paulus (1Kol.1,15). Daarmee wil Paulus zeggen dat God in deze Jezus, mens als wij, in de zichtbaarheid is getreden. En de apostel Johannes getuigt in zijn eerste brief vol vuur: Het bestond vanaf het begin – we hebben het gehoord en met eigen ogen gezien; we hebben het aanschouwd en onze handen hebben het aangeraakt – daarover spreken wij, over het woord dat leven is. Want het leven is verschenen; het eeuwige leven dat bij de Vader was, heeft zich aan ons geopenbaard, wij hebben het gezien, wij getuigen ervan, wij maken het u bekend. Wat wij gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij ook aan u, opdat gij gemeenschap mag hebben met ons.
En onze gemeenschap is er een met de Vader en Jezus Christus, zijn Zoon. En wij schrijven dit om ons aller vreugde volkomen te maken (1Joh. 1,1-4).

Ikonen hebben alles te maken met de incarnatie. Het komen van de Heer Jezus op deze aarde, in de wereld, in dit leven van ons. Je merkt het enthousiasme van Johannes in dit verband aan het begin van deze eerste brief van hem. Het is zo lastig leven met God en dus met onze goddelijke natuur omdat God de Gans Andere is. Het is niet voor te stellen hoe God is en dat moeten we vooral niet proberen. Elke poging is gedoemd te stranden in narcistische afgodsbeelden die mensen van zichzelf maken. Maar des te uitzonderlijker is het dat God zich in Jezus aan ons gegeven heeft: een God die zich in handen van mensen legt.
Zo ook in handen van de ikonenschilder. Het lijkt me daarom ook onmogelijk om ikonen te schilderen zonder je bewust te zijn van deze kwetsbaarheid van God. Het lijkt me daarom ook onmogelijk om ikonen te schilderen zonder onder de indruk te komen van de uitnodiging die van deze goddelijke liefdesdaad uitgaat: een uitnodiging om in gemeenschap te treden. Gemeenschap met mensen, die tegelijk een gemeenschap met de Eeuwige zelf is, zoals Johannes het zegt.
De paradijselijke toestand waarin de twee monniken uit de Makarios-spreuk verkeren komt dichterbij.
Die komt dichterbij, omdat de ikonenschilder het pad ernaartoe begaanbaar maakt. Elke ikoon is een richtingwijzer ernaartoe. Maar dan een levende richtingwijzer, een heraut – een afgezant – die wordt gezonden om ons het pad aan te wijzen. Elke ikoon draagt iets van de missie van Jezus zelf in zich: uitnodiging te zijn tot die levende – vitale – gemeenschap die eigenlijk de biotoop is waar de mens zich ontwikkelen kan zoals zij en hij bedoeld is: een mens die kan liefhebben over grenzen heen, zoals Hij die ons geschapen heeft een God is wiens liefde van geen grenzen weet (aldus psalm 136 in de Willibrordvertaling). En elke ikonenvereerder heeft iets van een hemels mens die, midden in de wereld, in en vanuit deze gemeenschap leven mag. En de gehoorzaamheid van de ikonenschilder aan voorgegeven regels en vormen is een uiting van het eigen ingeschakeld zijn in een gemeenschap die alle individualiteit overstijgt.

Geloof laten zien

Op de vraag wat je doen moet om een heiden uw geloof te laten zien, geeft Johannes van Damaskos in de achtste eeuw het advies: breng hem naar de kerk en confronteer hem met de ikonen! Het zijn de ikonen die de zoeker van het zichtbare naar het onzichtbare leiden. Het zijn ikonen die het vermogen bezitten mensen te verleiden om in de kwetsbaarheid van het eigen hart te treden en erop te vertrouwen, dat onze hartewens een thuis te hebben geen smakeloze grap is, ontsproten aan de grilligheid die ook een kenmerk van de evolutie is.
Daarbij speelt hun schoonheid aanvankelijk een sleutelrol. Door schoonheid wordt het hart bewerkt, zoals een veld wordt omgewoeld om het ontvankelijk te maken voor het zaad dat erop uitgestrooid zal worden. Waarachtige schoonheid ontspruit aan dat verlangen waarover ik het zoëven had. “Het hunkerend heimwee naar eeuwigheid, het profetisch zuchten naar verlossing uit onbegrepen lijden.” Schoonheid alleen kan de wereld redden, schrijft Dostojevski. Schoonheid scheppen veronderstelt vakmanschap en toewijding. Zonder deze eigenschappen komt geen ikoon tot stand.
Iemand die de oorlog had meegemaakt vertelde me hoezeer hij precies tijdens die periode in de beschouwing van ikonen sterkte en vreugde gevonden had. Toen hij overal om zich heen ruïnen zag die ‘het mysterie van het kwaad’ in ontelbare en onvoorstelbare vormen bij mensen achterlaat, vond hij in de schoonheid van de ikonen een teken dat wat hij om zich heen zag niet het laatste was waartoe mensen in staat waren…
Maar het gaat nog over meer dan schoonheid, het gaat er om het oerbeeld van de Christus door te geven. Hij die – om opnieuw Dostojevski te citeren – ons komt hinderen bij onze poging om een leven te ontwerpen waarvan we zelf het eenzame middelpunt zijn. Het gaat om het aanwezig stellen van de uitnodiging die Christus tot ons allen laat uitgaan: komt allen tot mij die belast en beladen zijt (Mt. 11,28). Die uitnodiging kan aanvankelijk als hinderlijk worden ervaren, toch brengt ze in wezen een grote bevrijding.

“Ikonen zijn gebeden in kleuren. Zij halen de hemel neerwaarts en trekken de aarde omhoog”, schreef die man van de oorlog mij jaren geleden. Ik moest eraan terugdenken toen ik uitgenodigd werd om mee te werken aan de opening van deze tentoonstelling. Een ikonententoonstelling is geen kunsttentoonstelling als een ander, het is een meditatie waar de kunstenaars verdwijnen achter de boodschap die ze als dienst op zich hebben genomen. Als een vriendendienst aan moderne zoekers en heidenen, aan goedgelovigen en vrijzinnigen die zich niet zo gemakkelijk gewonnen geven, aan ‘bevindelijken’ en bevlogen christenen, aan twijfelaars…kortom aan ons allemaal…en aan de velen die hopelijk deze tentoonstelling bezoeken…Mijn wens en gebed is daarom dat wij allen geraakt mogen worden door de uitnodiging die tot ons wordt gericht en onze weg mogen vinden naar die gemeenschap met elkaar en met de Eeuwige. We zijn niet verder van die gemeenschap verwijderd, dan we verwijderd zijn van het verlangen ernaar in ons eigen hart. En misschien richten we in onze huizen ook wel een rood hoekje in om het verlangen levend te houden en voorgoed genezen te worden van onze heidense streken.

 

256