Ikonen in het Museum voor Religieuze Kunst

Ikonen in het Museum voor Religieuze Kunst

Wouter Prins

Het oogt als een curieuze constellatie. Wie de ondergrondse aanbouw van het Museum voor Religieuze Kunst betreedt, passeert een groot vertrek met aan de wanden ikonen en dan, helemaal aan het einde, een kleine zaal vol gipsen heiligen beelden en bidprentjes. Een onmogelijke combinatie en een groter contrast lijkt dan ook haast niet denkbaar: verheven mystiek tegenover volksdevotie, orthodoxie tegenover katholicisme. En voor wie helemaal niets opheeft met de zoete gipsen heiligenbeelden, zal het zelfs kunst tegenover kitsch zijn.
Deze confrontatie is door het museum niet bewust opgezocht. Toch biedt zij een goede gelegenheid eens stil te staan bij de verhouding tussen deze twee, zo uiteenlopende vormen van devotie.

Nederland heeft in een relatief korte tijd de ikoon in het hart gesloten. Gelovigen en niet gelovigen, katholieken en protestanten, velen worden op de een of andere wijze geraakt door de verstilde figuren van Christus, de Moeder Gods en de scharen heiligen tegen een gouden achtergrond, die ergens lijken te verblijven tussen hemel en aarde. De doorbraak van de ikonen ten onzent viel ongeveer gelijk met de teloorgang van de gipsen beelden cultuur. Vanaf de jaren twintig-dertig van de vorige eeuw groeide de kritiek binnen de katholieke kerk op deze vorm van volksvroomheid, in de jaren vijftig-zestig was er sprake van een radicaal afscheid: de beelden werden massaal bij het grof vuil gezet. Er wordt beweerd dat talloze beelden zijn vermalen en hergebruikt als bordkrijtjes, waarmee generaties scholieren les zouden hebben gekregen.
Het gat dat de gipsen beelden achterlieten, is ten dele gevuld met ikonen. Het bestaan van God is voor de huidige mens een mysterie en precies dat is het wat ikonen verbeelden. Opvallend is het dat ikonen ook onder protestanten in brede kring zijn geaccepteerd, waar voorheen nog strikt de hand werd gehouden aan het beeldenverbod.

In 1988 nam het bestuur van het Museum voor Religieuze Kunst te Uden dan ook het volgende besluit: ikonen mogen dan van oorsprong uitheems zijn en daarmee niet vallend onder het natuurlijke verzamelgebied (de Zuidelijke Nederlanden) van het museum, de laatste decennia zijn ikonen in belangrijke mate deel uit gaan maken van de religieuze kunst en de devotie in ons land. En dus is het goed en wenselijk ikonen te exposeren en te verzamelen. Het besluit werd onmiddellijk geconcretiseerd in een expositie, Ikonen. 1000-jarig doopsel van de Rus en de eerste ikonen mochten worden bijgeschreven in de collectie.

Onder deze eerste aanwinsten bevindt zich een Moeder Gods Eleousa uit Kreta, nog altijd een van de mooiste werken binnen de collectie. De ikoon uit circa 1550 combineert de sereniteit van de Byzantijnen met de humaniteit van de Italiaanse, in het bijzonder de Siënese Renaissance. Het vale groen in het warme inkarnaat, de liefdevolle en tegelijkertijd wat afwezige blik van de Moeder Gods, de volumineuze maphorion tegenover het vlak uitgewerkte doek waarmee het Kind is omwikkeld; uit alles spreekt het streven naar een balans tussen vergeestelijking en vermenselijking.
Na dit voorvarende begin zou de verzameling in de loop der tijd uitgroeien tot een collectie van vele honderden ikonen, meest van Russische en Oekraïense afkomst, uit de zeventiende tot negentiende eeuw. Van eminent belang waren twee legaten. In 1995 schonk mevrouw Wilhelmina Helmes uit het Limburgse Steijl meer dan zeventig, meest Oekraïense ikonen aan het museum. Dit voorbeeld werd gevolgd door de heer F. Gladdines, die in het jaar 2000 aan het museum niet minder dan 164 geschilderde en metalen ikonen naliet.
Tot de hoogwaardige collectie van F. Gladdines behoort ondermeer een variant van het hodigitria-type: de Moeder Gods van de hymne ‘zij die het meest waard is geprezen te worden’. Kenmerkend voor dit type Moeder Gods is de maphorion, waar de traditionele drie sterren die staan voor de maagdelijkheid van de Moeder Gods, plaats hebben gemaakt voor drie engelenkopjes die op wolkjes lijken te zweven.

Het fascinerende aan ikonen en aan de collectie in Uden blijft, dat iedere keer weer iets anders opvalt. De ene keer is dat het handenspel tussen Moeder en Kind, dan weer de nevenschikking van de halos om de hoofden van de heiligen. Ook de architectuur slaagt er telkens weer in de aandacht op zich te vestigen. Weinig kunstvormen weten op zo’n naïeve en tegelijkertijd overtuigende wijze binnen en buiten te combineren. Hierin etaleert de ikonenkunst zich als de ware erfgenaam van de middeleeuwse kunst, die het exterieur en interieur in één en het zelfde beeld wist te vangen. En dat zonder gebruik te maken van het centraal perspectief. Eerder neigt de compositie naar het vlakke, naar het laag over laag opzetten van figuren, vormen en bouwvolumes. ‘Zo dun als bladerdeeg’, vatte een hoogleraar mediëvistiek het eens beeldend samen.

156