Otto Tissing
Het mag verbazing wekken, maar er heeft eigenlijk nooit zoiets bestaan als het Byzantijnse Rijk, evenmin als er nu een land bestaat dat Holland heet. De benaming is gewoon een uitvinding van historici uit later tijd. De bewoners van wat wij kennen als Byzantium noemden zichzelf Romeinen, en dat waren ze ook.
Overwin hiermee!
De geschiedenis van Byzantium begint in een grijs verleden. Ooit moeten Thracische stammen een nederzetting met ongeveer die naam hebben gehad op de Europese oever van de Bosporus. De historie van deze vestiging krijgt pas wat vastere vormen als de Griekse stad Megara – gelegen aan de Saronische Golf, halverwege Athene en Korinthe – rond 660 voor Christus op diezelfde plaats een kolonie sticht die Byzantion wordt genoemd. De plek is uitstekend gekozen. Goed te verdedigen; gelegen op een kruispunt van handels-wegen, zowel te land als te water; met een vruchtbaar achterland en in het bezit van een fraaie haven, komt de stad weldra tot grote bloei.
In de eerste eeuwen van zijn Griekse bestaan wisselt Byzantion een aantal malen van meester; Perzen, Atheners en Spartanen zwaaien er beurtelings de scepter. In later tijd wordt de stad zelfstandig en sluit ze zich uit eigen beweging bij Rome aan.
De Romeinse keizer Septimius Severus verwoest Byzantion in 196 n.C. en moordt de bovenlaag van de bevolking uit, omdat de stad partij had gekozen voor Pescennius Niger, een tegenkeizer. Septimius laat de stad weliswaar herbouwen, maar de klap was te hard aangekomen; Byzantion raakt in verval.
Ruim een eeuw later en op een heel andere plaats heeft Flavius Valerius Constantinus een tweetal overweldigende ervaringen. Zes jaar eerder was hij na de dood van zijn vader Constantius I, keizer van Rome, door zijn soldaten tot ‘Augustus’ (dus tot nieuwe keizer) uitgeroepen. Echter, voor hij de troon van Rome kon bestijgen, was het nodig geweest eerst een aantal medepretendenten uit te schakelen.
Nu, in het jaar 312 – met zijn leger op weg naar de Pons Milvius, waar hij zijn laatste tegenstander, Maxentius, zou verslaan – krijgt hij plotseling in de hete zomerzon een visioen van een kruisteken aan de hemel, met als onderschrift ‘In dit teken zult gij overwinnen’. In de nacht die volgt, verschijnt Jezus aan Constantinus en vraagt hem op de schilden van zijn soldaten het Christusmonogram aan te brengen. Constantinus gehoorzaamt en zweert terstond het heidendom af.
Of dit verhaal over Constantinus’ bekering nu waarheid of legende is, vaststaat dat als hij eind oktober als overwinnaar Rome binnentrekt om de keizerstitel op te eisen, zijn troepen inderdaad het christelijk symbool in hun vaandel voeren. En ook later, als hij als Constantijn de Grote wereldheerser is geworden, blijft het Christusmonogram het embleem waaronder zijn soldaten ten strijde trekken.
Politiek gezien neemt Constantijn met zijn bekering nogal wat risico. Immers, in 312 maken de christenen slechts vijftien procent van de bevolking uit in het West-Romeinse Rijk waarover hij heerst, terwijl men nota bene in het leger – waarop zijn macht steunt – nauwelijks een christen aantreft. Het overgrote deel van de Romeinen is dus nog heiden als Constantijn een jaar later, samen met Licinius, keizer van het oostelijk rijksdeel, het Edict van Milaan uitvaardigt waarbij de christenen van godsdienstvrijheid worden verzekerd en hun Kerk een wettelijke status krijgt. Een verklaring voor de betrekkelijk onverschillige houding die de bevolking van Rome tegenover Constantijns revolutie aanneemt, kan zijn dat hij tolerant is voor niet-christenen en ook dat met zijn aantreden als keizer een periode van politieke rust en stabiliteit aanbreekt.
Toch raakt Constantijn al gelijk in de problemen. In Noord-Afrika is – onder leiding van Donatus, bisschop van Carthago – een stroming actief die felle bezwaren laat horen tegen het aanblijven van geestelijken die zich tijdens de christenvervolgingen aan de Romeinse machthebbers hadden onderworpen. Omdat een schisma dreigt, wordt in 314 inderhaast een synode bijeengeroepen. De zogenoemde donatisten worden door deze vergadering in het ongelijk gesteld, maar ze weten niets beters te doen dan de Kerk te verwerpen en creëren zo alsnog een scheuring.
In 320 begint Licinius met christenvervolgingen in zijn gebied. Tussen beide keizers breekt een oorlog uit die in 324 eindigt met de overwinning van Constantijn en de dood van Licinius. Constantijn is nu alleenheerser over het gehele Romeinse Rijk.
Het Arianisme
Zodra Constantijn in Nicomedia – de toenmalige hoofdstad van het Oost-Romeinse Rijk -arriveert om de toestand in zijn nieuw-verworven gebied te inspecteren, brengt men hem op de hoogte van een fundamentele verdeeldheid aldaar, aangaande de christelijke leerstellingen. Een priester genaamd Arius verkondigt alom de doctrine dat Christus niet ‘in den beginne’ al bestond, maar door God is geschapen als een ‘hulpmiddel’ voor de verlossing van de mensheid. Hij kan dus wel de Zoon van God worden genoemd, maar is niet eeuwig. Arius was om deze ketterij al eerder door een synode van Egyptische bisschoppen geëxcommuniceerd, maar hij heeft nog steeds vele volgelingen en hun aantal groeit. Zelfs sommige bisdommen, zoals Bythinië en Caesarea onderschrijven het Arianisme. In het anti-Ariuskamp begint men nu als tegenbeweging de pro-Ariaanse bisschoppen te veroordelen, een toestand die Constantijn zeer verdriet. Kerkelijke onrust in het Koninkrijk Gods op aarde, zoals hij zijn rijk ziet, komt hem slecht uit.
De keizer komt in actie en besluit een uitgebreide synode te houden waar men de problematiek kan bespreken en oplossen. Het is van groot belang dat de rijen gesloten worden en alle betrokkenen de enig juiste ‘rechte leer’ (de orthodoxie) navolgen. Aan het Concilie van Nicaea in 325, later bekend geworden als het Eerste Oecumenische Concilie, nemen zo’n driehonderd bisschoppen deel, vrijwel allemaal uit het Oosten omdat het Westen niet geïnteresseerd is in een ver-van-ons-bed-probleem. Als we ons realiseren dat het Griekse ‘oikumenè’ betekent ‘de bewoonde aarde’ (in casu de Romeinse wereld van toen), dan was dit concilie dus helemaal niet zo oecumenisch.
Maar goed, er moet een standpunt ingenomen worden inzake de relatie Vader-Zoon en dat doet men. Na lange, felle debatten en veel scherpslijperij wordt op instigatie van Constantijn het dogma van Jezus’ godheid, dus zijn wezenseenheid met de Vader, in een geloofsbelijdenis vastgelegd. Het Arianisme is daarmee veroordeeld en de paar tegenstemmers worden samen met Arius in de ban gedaan.
Constantijn, blij met de uitkomst van zijn concilie (de eenheid in de Kerk was hersteld, meent hij), was al enige jaren eerder onder de indruk gekomen van de strategische zeehaven en de schitterende ligging van het afgetakelde Byzantion. Hij begrijpt dat het machtsevenwicht in het rijk zowel politiek als cultureel steeds verder naar het oosten is opge-schoven, en hij neemt een besluit: hij zal deze stad herbouwen en tot hoofdstad van het Romeinse rijk maken. Uit alle delen van de toenmalige wereld laat Constantijn nu (heidense!) kunstwerken overkomen om zijn nieuwe stad op te sieren. Geheel in de trant van het decadente Rome is niets te dol om de glorie van de keizer te benadrukken. Een beroemd beeld van de god Apollo wordt uit Rome gehaald, onthoofd en voorzien van het hoofd van Constantijn, op zijn beurt versierd met een stralenkrans gemaakt van de spijkers waarmee Christus gekruisigd was. Dat deze spijkers de echte zijn, lijdt geen twijfel voor de keizer. Zijn eigen oude moeder immers, de vrome keizerin Helena, had ze – tezamen met het Ware Kruis – teruggevonden in Jeruzalem.
Nieuw Rome
Op 11 mei 330, zes jaar nadat hij met de wederopbouw van Byzantion was begonnen, verklaart de keizer Roma Nova (Nieuw Rome) – zoals hij de stad nu noemt – tot nieuwe regeringszetel. De inwijding gaat gepaard met ceremoniën die voornamelijk een heidens karakter hebben en die zich voltrekken in de hippodroom. Constantijn is nimmer op het idee gekomen in zijn nieuwe stad een kerk te bouwen.
Hoewel het oude Rome nu voorgoed is onttroond, is de naam die Constantijn aan zijn stad gaf nooit aangeslagen. Al spoedig spreekt iedereen van Constantinopolis (= Stad van Constantijn) als de nieuwe hoofdstad van het Romeinse Rijk wordt bedoeld. En, toch curieus, vooral als centrum van kunst en cultuur gaat men in later tijd de stad ook weer Byzantium noemen.
Constantijn de Grote legde de grondslag voor een christelijk imperium. Een rijk waarvan de constitutie berustte op de overtuiging dat het de aardse afspiegeling was van het Koninkrijk der Hemelen. En net zoals God in de hemel regeert, moest een keizer op aarde regeren om ook hier beneden Gods heilige wil ten uitvoer te brengen, als zijn onderkoning. Alleen op deze manier zou het menselijk bestaan op aarde de voorbereiding kunnen zijn op het waarachtige hemelse leven.
Tot zover de theorie; de praktijk lag ingewikkelder. Kerk en staat vielen samen en dat vormde een groot probleem. Constantijns rijk kon zich politiek gezien niet losmaken van zijn heidens verleden. Regels en wetten uit de oude Romeinse samenleving bleven gelden. Tegelijk vroeg de geestelijkheid zich af hoe gehoor te geven aan de bevelen van Gods onderkoning, wanneer het in feite haar plicht was alleen God zelf te gehoorzamen. Constantijn probeerde aan dit dilemma tegemoet te komen door te stellen dat uitsluitend een concilie van alle bisschoppen uitspraken kon doen over theologische zaken. Maar, zo zei hij erbij, alleen de keizer kon – door zijn speciale relatie met God – zo’n concilie bijeenroepen en er leiding aan geven (dus, zal hij gedacht hebben, er zijn stempel op drukken).
Constantijn, een man die slim was, verdraagzaam en pragmatisch; die opdracht gaf in Rome de (eerste) St. Pieter te bouwen; die de zondag tot rustdag verklaarde; die zijn vrouw en oudste zoon liet doden op beschuldiging van samenzwering; overlijdt op 22 mei 337, ca. 57 jaar oud (zijn geboortejaar is niet precies bekend). Pas op zijn sterfbed, gekleed in een smetteloos wit gewaad, laat hij zich dopen. Het Arianisme dat hij had willen uitroeien, maar waar hij zich tegelijkertijd tot voelde aangetrokken, blijft nog een halve eeuw, tot aan het Tweede Oecumenische Concilie, voor verdeeldheid in de Kerk zorgen.